Smets orgel in de Sint-Bernarduskerk

Tombeek - Overijse

I n l e i d i n g

Het orgel van de St. Bernarduskerk te Tombeek werd omstreeks 1820 zo goed als zeker gebouwd door een lid van de familie Smets uit Brussel. Honderd procent zekerheid betreffende de bouwer is er niet omdat we niet beschikken over een bouwcontract noch over andere rechtstreekse aanduidingen. Het orgel kan niet voor deze kerk zijn gebouwd gezien de kerk pas dateert van 1864. Het nauwkeurig onderzoek van een sterk gelijkend instrument te Wilsele bracht echter vele overeenkomsten aan het licht. Dit orgel ( in Wilsele) bezit namelijk nog zijn originele getekende en gedateerde windlade, een etiket in de lade schrijft:  “Fais par J. Etiènne Smets et frère facteurs D’orgues à Bruxelles, le 2 Mai 1817 ”
Naar aanleiding van de verbouwing van de kerk in het begin van de twintigste eeuw werd het Tombeekse orgel omgebouwd, aangepast en verplaatst naar een haast onzichtbare plaats op het hoge doksaal, achter een zuil.
Bij deze verbouwingswerken in 1913 werden de oorspronkelijke windlade, de mechanieken en het klavier vervangen. De originele windvoorziening werd eveneens verwijderd en vervangen door een rechte magazijnbalg met bijhorende ventilator. De oude frontbespeling werd zijbespeling en de eiken kast werd op een slordige manier een dertigtal centimeter dieper gemaakt om plaats te maken voor een open achtvoets prestant en een salicionaal. Het dak werd opengebroken en vervangen door opgenageld doek. Deze “aanpassingen” werden uitgevoerd door orgelbouwer D’Hondt, getuige diverse inscripties. Mits al deze latere aanpassingen het orgel niet beter of mooier hebben gemaakt en er bovendien nog materiaal en aanwijzingen genoeg waren om het oorspronkelijke instrument terug te creëren, was de te nemen restauratieoptie al bij de aanvang duidelijk. Het redelijk goed bewaard gebleven Smets-orgel van Wilsele kon daarbij als model fungeren voor de inpassing en de bouwwijze van de in Tombeek verdwenen delen.

Om de ongunstige opstelling van voor de restauratie teniet te doen en het centrale roosvenster niet al teveel te bedekken werd door de ontwerper geopteerd om het middendeel van het doksaal vooraan een meter te laten zakken zodat het orgel centraal en nu lager kon worden opgesteld, hierbij mooi omkaderd door de rondboog. Achter het orgel bleef het oude doksaalniveau behouden waardoor er een ruimte ontstond voor balg en ventilator. Om deze verlaging mogelijk te maken werden de vaste bovenpanelen van de ingangsdeur verwijderd en vervangen door de eveneens gerestaureerde muurschildering. Deze afbeelding op linnen werd voor de gelegenheid ontdaan van drie oude verflagen, grondig gereinigd en eveneens gerestaureerd. Het verschil met de toestand van de overige muurschilderingen is veelzeggend.

Voormalige toestand van orgel en doksaal

 

B e s c h r i j v i n g   v a n   h e t   o r g e l

 

Kast

We treffen hier een vroeg 19de-eeuwse sobere eiken kast in classicistische stijl aan, voorzien van houtgesneden draperieën boven het pijpwerk. Er is één centrale ronde viervoetstoren geflankeerd door twee aflopende vlakke zijvelden. Door het ontbreken van zijtorens is de kastverhouding slank en hoog.
Het meubel stond jaren met de achterwand tegen een vochtige muur en heeft daardoor te lijden gehad van schimmelvorming en houtrot. Waar deze aantasting de functionaliteit niet schaadde, werd zij enkel gestabiliseerd.
De latere kastverdieping van D’Hondt werd ongedaan gemaakt; hiervoor werden de doorgezaagde achterstijlen weer aaneengelijmd. De onderzijkanten werden gerestaureerd met nieuwe uitneembare panelen. Vooraan werd onder het klavier een nieuwe regel geplaatst, onderaan werd de kast een twintigtal centimeter opgehoogd om de bespeelbaarheid te vergemakkelijken. De voormalige gestopte registergaten werden terug opengemaakt. Het verzaagde torengedeelte werd achteraan terug opgehoogd en de dakbeplanking werd opnieuw in eik aangebracht.
De oude pupiter die D’Hondt spaarde, bleef behouden en gaf ons indicaties voor de aanleg van de mechanieken.
Binnenin de kast gaven oude kraslijnen en sporen van draagklampen de maat aan van de oude windlade.
Er werd een nieuwe moderne eiken orgelbank vervaardigd naar ontwerp van het adviesbureau. Al het houtwerk werd ter afwerking geboend met zuivere bijenwas .

 

Klavier, dispositie en mechanieken

Het originele klavier met alle bijhorende mechanieken werd nieuw gemaakt naar het voorbeeld van Wilsele.
Het eiken staartklavier met 54 tonen van C tot f ³ werd belegd met been voor de hele en ebben voor de halve tonen. De octaafindeling iets kleiner dan de huidige klaviernorm. De bakstukken werden gefineerd met palissander; de klavierstootlijst en de registerknoppen zijn in pruimelaar. De registeropschriften zijn handgeschreven op perkament.

Opstelling van de registerknoppen aan het klavier

Bourdon 8’      Cornet IV
Prestant 4’ Doublette 2’
Flûte 4’     Fourniture III
Trompette Bas    Trompette Sup.
Tremblant Tacet

 

Het klavier zonder pupiter, met zicht op het wellenraam

De originele pupiter gaf ons een indicatie van de opstelling van het wellenraam, namelijk licht naar achter hellend. Vermits de hoogte tussen klavier en windlade in Tombeek beperkt is, werden de wellen in ijzer (i.p.v. in eik te Wilsele) gemaakt. Het wellenraam is in eik en de ijzerwellen zitten gevat tussen ongevoerde eiken dokken en draaien met een messing pen. De armpjes zijn eveneens in gesmeed ijzer.
De registermechaniek is vernieuwd naar oud voorbeeld, deze loopt vanaf de knop via eiken walsen en gesmede ijzerarmen naar zijdelings gelegen balansen in ijzer tot aan de sleep.
Het instrument te Tombeek bezat vroeger een klein centraal opgesteld 13-tonig pedaaltje, getuige een uitsparing in de kastvoet. Om de bruikbaarheid te verhogen werd een nieuw  27-tonig aangehangen pedaal geplaatst.

                                                                                                  De cornet achter het front

 

Windlade

De afmetingen werden bepaald aan de hand van kraslijnen in de kast.
De uitvoering volgens het oude voorbeeld te Wilsele.
De lade heeft volgende kenmerken:

  • Raam met zwaluwstaartverbindingen.
  • Gesponseld eiken fundament.
  • Eiken ingelijmde kleppen.
  • Klepveren in hard staal, V- vorm zonder ringveer.
  • Pulpeten in leer, wilgenhout en messingdraad.
  • Stokken in eik, vrij dun en met bolkop ijzerschroeven tussen de stokken.
  • Bekleding tafel en stok: leder met gebrande gaten.
  • Eiken gegrafiteerde slepen.
  • Drie inliggende voorslagen met elk twee ijzerhaken.
  • Onderzijde cancellen gedicht met leder.
  • Roosters eveneens in eik, conducten in orgelmetaal met vrij enge mensuur.

Opstelling van de registers op de lade vanaf het front:
Cornet IV, Prestant, Bourdon, Flûte, Doublette, Fourniture, Trompette.
Opstelling cancellen:  e³ <> C Cis <> f ³

De windlade met de conducten, voor de plaatsing van het pijpwerk

 

Windvoorziening

Ook de volledige windvoorziening werd nieuw gemaakt. De eiken balg met één inslaande vouw staat samen met de ventilator en de gordijnwindregelaar achter het orgel onder de oude doksaalvloer, bereikbaar via twee grote luiken. Vanaf de tremulant hebben de eiken windkanalen dezelfde maat als de windkanalen van Wilsele. De inliggende tremulant is uitgevoerd naar Dom Bedos, namelijk een schuinliggende klep met stalen veer en loodgewicht.
De winddruk bedraagt 74 mm WK.

 

Pijpwerk

Algemeen.
Het overgrote deel van het oude pijpwerk was bewaard gebleven. Ontbrekend pijpwerk werd bijgemaakt in de stijl van het oude of naar voorbeeld van Wilsele.
Kenmerkend en tevens het grootste probleem was de geringe wanddikte. Blijkbaar had de pijpenmaker slechts beschikking over enkele dunne metaalplaten van 0,5 tot 0,8 mm, waardoor het pijpwerk later zeer vlug werd beschadigd. Ook een gevolg daarvan waren de talrijke slordige soldeernaden die lekten. Restauratie bestond dan ook in het uitblutsen en verstevigen van de zwakke plekken die vooral aan de pijpmonden voor problemen zorgden. Het loden front was iets steviger van materiaal en ook duidelijk beter van factuur. Het is dan ook niet onmogelijk dat dit van de hand van een andere pijpenmaker is.
Het mensuurverloop van het binnenwerk maakt bovendien onregelmatige en onlogische sprongen die wijzen op een eerder amateuristische aanpak van de maatvoering.
Het houten pijpwerk was in vrij goede staat, enkel de opsneden dienden te worden verlaagd. De stoppen kregen nieuw leder en handgrepen voor het stemgemak.

Beschrijving per register.
Cornet IV : nieuw, hoewel in de oude kast geen directe sporen waren van oude Cornetbanken werd geopteerd voor de plaatsing van een nieuw exemplaar volgens de mensuren van Wilsele. Deze Cornet werd opgebankt achter het front aan de buitenzijden.
Prestant 4’: C tot c’ in het front in lood met tinfolie zonder baarden. Binnenwerk zeer dunwandig . Bepaalde frontpijpen gaven een indicatie voor de originele opsneden en de toonhoogte.
Bourdon 8’: C tot fis°: eik met perkamentversteviging, rest dunne metalen gedekten met verschuifbare hoeden, opsneden dienden te worden verlaagd.
Flûte 4’: C tot E hout, vanaf F tot Gis metaal gedekt, van A tot h’ Roergedekt, vanaf c² spitsgedekt . Deels opsneden verlaagd, deels uitgelengd.
Doublette 2’: grootste met baarden, zeer dunwandig. Vrij eng in de laagte, wijder in de hoogte.
Fourniture III: nieuw, de samenstelling werd afgeleid van bewaard gebleven roosterboringen te Wilsele, mensuur volgens de Doublette. Samenstelling:

C 2/3  1/2   1/3
Gis    1     2/3 ½
cis°  1 1/3   1/3
cis’   1 1/3  1
cis’’ 2 2/3   2    1 1/3
gis’’  4     2 2/3 2   

           
Trompette 8’: gedeeld in bas en diskant en volledig oud. Loden bekers met blikken onderstuk, de dunne stevels werden van een verstevigingsring voorzien, enge mensuur en dunne tongen, snavelvormige lepels, verende ijzeren stemkrukken. Alle bekers werden uitgelengd, hier en daar werden tongen vernieuwd. De laagste vier bekers werden gekropt.

Overzicht van het binnenwerk zonder de trompet

 

Toonhoogte, intonatie en klankbeeld

D’Hondt wijzigde de klank en de toonhoogte op verschillende manieren die gemakkelijk te detecteren waren.
De toonhoogte was verhoogd door het insnijden van expressions (Doublette en front) of het afsnijden van het pijpwerk. Er waren ook veelvuldig opsneden verhoogd, met eveneens een stijging van de toonhoogte als gevolg. Gelukkig waren er in alle registers enkele tonen ongewijzigd gebleven. Deze konden ons een indicatie van de originele intonatie geven. De klank was verder nog verzwakt door het systematisch dichtkloppen van de voeten.
De toonhoogte bleek na het dichtmaken van de expressions bij front en Doublette rond 415 Hz te liggen, het houten pijpwerk vertoonde nog de aftekening van de originele stopstand.Ook hier kwamen we rond
415 Hz uit.
Ook wat betreft de intonatie was het duidelijk dat D’Hondt had ingegrepen. Door het toevoegen van kernsteken en het verhogen van vele opsneden was de klank een vage schim van de originele. Geleidelijk aan kwam tijdens het intonatieproces het oude geluid weer tevoorschijn. Wanneer we het herboren orgeltje vandaag beluisteren, valt op hoe fris en archaïsch het klinkt. We horen absoluut nog geen romantiek maar nog de volle lichtvoetige 18de-eeuwse Rococo.
De voortreffelijke akoestiek van de kleine dorpskerk reflecteert perfect de zangerige klank van de prestant 4’en de dunne, frêle Bourdon 8’.
Paradoxaal genoeg is de grote zwakheid van het orgel ook de grote troef: door de dunwandigheid van de pijpen brengt de grote corpusresonantie deze unieke doorzichtige klank voort.
De Doublette, in de diskant wat ronder, vult eerder nasaal de hoogte aan en versmelt daardoor ook goed met de Fluiten.
De Fourniture vervolledigt het prestantenplenum meer kwinterend dan scherp.
Zeer typisch  klinkt de fluit 4’, mild in de bas wordt ze in de hoogte meer belijnd maar toch minder sterk dan de barokfluiten.
De Trompet klinkt eerder dun en helder niet overdreven luid maar wel een goede basis voor het Grand Jeu.
Hoewel een late barokstemming niet onmogelijk zou zijn, werd in overleg geopteerd voor een moderne gelijkzwevende stemming.

Detail van klavier en mechaniek

Zicht op het pijpwerk

Van rechts naar links:
Het front, de opgebankte cornet met eronder de rest van de prestant, de bourdon (deels grote houten, deels metalen gedekten), de flûte, de doublette en de fourniture

 

Oorspronkelijke bouwer(s): familie Smets (rond 1820)

Dossier: Ontwerpbureau Spectrum n.v. o.l.v. Jos Roux (Hasselt)
Orgeladvies Spectrum: Alain Arnols (Borgloon)
Orgeladvies M & L: Antoon Fauconnier.

Restauratie Jos Moors Orgelbouw
in samenwerking met H. De Backer.